De oproep 2018 wil tegemoetkomen aan de conclusies van de evaluatie van Camino Consult en Ace Europe (zie context). We werken rond twee doelstellingen:
1. Verbreding buiten de traditionele sector en doelgroep (educatie en jongeren)
De Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling vereist een maatschappijbreed veranderingsproces. Het biedt mogelijkheden om nieuwe vormen van solidariteit en actie, gericht op individuele, collectieve én structurele veranderingen, vorm te geven, bij een veel grotere diversiteit aan actoren (burgers, bedrijven, organisaties, scholen, overheden, enz.).
2. Actiegericht werken aan veranderingsprocessen
We willen met deze oproep ertoe bijdragen dat Vlaamse actoren samen initiatieven opzetten om te werken aan een duurzame en internationaal rechtvaardige samenleving,
- door hun interne processen en procedures te verduurzamen
- of door in Vlaanderen maatschappelijke, duurzame initiatieven met een mondiale dimensie op te zetten.
1. Actiegericht werken aan systeemverandering in Vlaanderen
Daar waar het afgelopen beleid op vlak van ontwikkelingseducatie vooral focuste op het overbrengen van een boodschap van solidariteit en het bijdragen tot een positieve houding t.a.v. ontwikkelingssamenwerking, focust het huidige beleidskader op het stimuleren van gedrags- en systeemveranderingen. De eindgebruiker is niet langer een passieve ontvanger van sensibilisatieboodschappen, maar beslist zelf met eigen acties en initiatief om deel uit te maken van maatschappelijke transities voor duurzame ontwikkeling. Er zijn drie niveaus van verandering te onderscheiden:
- Individuele gedragsverandering: via informatie, sensibilisering en het aanbieden van actieperspectieven worden individuen aangespoord om duurzame en solidaire mondiale keuzes te maken.
- Organisatieverandering: de focus ligt op het doorvoeren van wijzigingen in beleidsopties, procedures, werkwijzen van organisaties, scholen, bedrijven, overheden,… die bijdragen aan een internationaal rechtvaardige en duurzame mondiale samenleving. Voorbeelden hiervan zijn: groene scholen, fair trade gemeentes, bedrijven die hun voedselaanbod verduurzamen of hun aankoopbeleid van producten verduurzamen, enz.
- Institutionele verandering: de focus ligt op het creëren van een ruimere maatschappelijke verandering door actief de samenwerkingen tussen actoren te bevorderen en door multi-actorpartnerschappen uit te bouwen die werk maken van concrete transitiemodellen.
De oproep geeft voorkeur aan projecten die verder gaan dan individuele gedragsverandering.
2. Innovatie
We richten ons daarbij vooral op innovaties die een maatschappelijk probleem aanpakken, aan bepaalde maatschappelijke noden tegemoet komen, of die het bereik van bestaande oplossingen voor achtergebleven groepen verhogen (maatschappelijke innovatie). De baten van deze innovaties komen in de eerste plaats toe aan de samenleving en ze versterken de veerkracht en de capaciteit van een systeem om samen te werken. Denk aan multidimensionale maatschappelijke problemen zoals klimaatverandering. Het kan ook gaan om technologische innovaties die een grote maatschappelijke verandering kunnen teweeg brengen.
Een oplossing is ‘innovatief’ als het gaat over een nieuw of significant beter product, dienst, proces of organisatiemodel. Het gaat dus zowel over ‘dit heeft nog nooit iemand bedacht’-ideeën als het toepassen van bestaande ideeën op nieuwe doelgroepen of het opschalen van een project rond een nieuwe maatschappelijke uitdaging.
Wat vinden we vernieuwend ?
• Leerprocessen en experimenten die werk maken van het principe ‘act local, think global’ en die tevens passen in de kerndoelstellingen en strategie van de organisaties.
• Het opzetten van partnerschappen met actoren die tot nu toe nog weinig bereikt werden (zie verder: multi-actor partnerschappen).
• Indien u een organisatie uit het Zuiden in uw project betrekt : een samenwerking die ook een leerproces voor die organisatie inhoudt. Zet de Zuidpartner niet louter instrumenteel in om info te verzamelen.
• Werken aan verandering op structureel vlak (bedrijfsprocessen, aankoopbeleid openbare structuren, wetgeving, schoolbeleid…).
• …
Wat vinden we niet vernieuwend ?
• Een verderzetting van de algemene werking van de organisatie.
• Het uitwerken of ontwikkelen van (nieuw) educatief materiaal voor het onderwijs (jongeren, scholen, leerkrachten). Het bestaande aanbod is reeds vrij groot en gevarieerd.
• Enkel de onderwijssector als doelgroep of als partner.
• ….
3. Multi-actorpartnerschappen
“Partnerschap om doelstellingen te bereiken”: zo luidt de 17de duurzame doelstelling uit de agenda 2030. We streven dan ook naar kwalitatieve en innovatieve partnerschappen. Het partnerschap vertrekt van ‘samen leren’ en co-creatie van oplossingen.
Het zoeken naar een adequaat partnerschap is een leerproces dat veel tijd en energie vergt. Voorafgaande analyse, bepalen van prioriteiten, doelstellingen en engagementen gebeuren in gezamenlijk overleg. Daarom voorzien we de mogelijkheid om een ‘matching-traject’ voor het uitwerken van multi-actorsamenwerking op te nemen als een resultaatsgebied in de eerste fase van het project. Op die manier willen we maximaal kans geven om “nieuwe” actoren te betrekken bij de oproep. Proces begeleiding voor het verder uitdiepen van gemeenschappelijke doelen, acties en verantwoordelijkheden in het samenwerkingsverband kan daar ook onderdeel van uitmaken.
Het projectvoorstel wordt ingediend door minstens twee partners (één hoofdindiener + minstens één partner), waarbij het aantal partners na dit matching-traject kan uitbreiden. Het initiëren van dergelijk traject is een mogelijkheid, maar geen verplichting. Het is goed mogelijk dat organisaties het partnerschap reeds hebben bepaald en dus een volledig engagement van partners in het projectvoorstel kunnen integreren.
Er dient sprake te zijn van samenwerking tussen een diversiteit aan actoren, bij voorkeur over sectoren heen en die complementair zijn. Gelet op de nood aan een brede maatschappelijke verandering, wordt voorkeur gegeven aan samenwerkingsverbanden die ook de private sector betrekken. Uit de evaluatie van het afgelopen beleid voor ontwikkelingseducatie blijkt deze groep zelden betrokken in partnerschappen.
Het samenwerkingsverband (de hoofdindiener en/of één van de partners) moet kennis en ervaring hebben op vlak van ontwikkelingssamenwerking. Dit betekent dat actoren uit verschillende sectoren deel kunnen uitmaken van het partnerschap. De partners zijn publieke of private rechtspersonen uit het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
4. Impact op ontwikkelingslanden (mondiale dimensie)
De 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling maakt komaf met de bipolaire indeling tussen Noord en Zuid. Het nieuwe ontwikkelingskader beschouwt alle landen als deel van één mondiaal systeem. Dit betekent dat veranderingen op vlak van consumptie en productie in Vlaanderen een impact hebben op ontwikkelingslanden. Wat deze oproep onderscheid van andere initiatieven die bijdragen tot de SDGs, is de aantoonbare impact van het project op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Hoewel relevant voor de SDG’s, behoren initiatieven zoals autodelen of het promoten van biologische landbouw in Vlaanderen dus niet tot de focus van deze oproep.
Als we spreken over initiatieven mét een mondiale dimensie, dan gaat het bijvoorbeeld over:
- Vlaamse actoren maken hun internationale keten (voedsel, kledij, hout, bouwmaterialen, enz.) duurzamer en internationaal rechtvaardig.
- Vlaamse actoren zetten samen met (internationale) actoren in ontwikkelingslanden, een concreet initiatief op omtrent duurzame ontwikkeling (de SDG’s), in functie van gezamenlijk leren en oplossingen uitwerken: act local en act global.
Wat is het niet?
• Een project enkel in het zuiden: er moet ook actie zijn in Vlaanderen, door Vlaamse actoren.
• Een uitwisseling, stage van Vlaamse actoren in het Zuiden of omgekeerd.
• Een zuiver educatief project in Vlaanderen omtrent een mondiale problematiek.
In 2016 verrichtte Camino Consult en Ace Europe in opdracht van de Vlaamse overheid onderzoek naar de werking van de oproep voor ontwikkelingseducatie. De evaluatie schoof volgende belangrijke aandachtspunten naar voren:
-
Het is onvoldoende duidelijk wat de verandertheorie is van de oproep en bij uitbreiding van de draagvlakwerking. Hierdoor is het ook moeilijk om via de subsidies en de opvolging van de projecten, een beleid te realiseren.
- Bijna 70% van de ingediende projecten richten zich naar jongeren binnen een onderwijscontext. Deze vaak traditionele educatieve projecten worden ook gesubsidieerd door andere actoren en de toegevoegde waarde, wordt in vraag gesteld.
- De oproep is goed gekend bij ngo’s en bij middenveldorganisaties die eveneens bezig zijn met ontwikkelingssamenwerking of ontwikkelingseducatie. Door het criteria “partnerschappen” in te voeren binnen de Vlaamse Oproep ontwikkelingseducatie, is een nieuwe groep van middenveldorganisaties betrokken geraakt bij ontwikkelingseducatie (o.a. cultuur organisaties, milieuorganisaties, organisaties met een ruimere focus op duurzaamheid, jongerenorganisaties en hogescholen). Maar een aantal actoren worden bijna niet bereikt, niet als doelgroep, niet als indiener en niet als partners. Het gaat hier om de bedrijven, steden en gemeentes, bewegingen van onderuit (transitiebeweging, diaspora), armoedeorganisaties, enz.
- De criteria die binnen de oproep opgelegd werden, namelijk “vernieuwing” en “partnerschappen” worden door alle stakeholders als belangrijk en positief omschreven. In functie van de huidige transitie binnen ontwikkelingssamenwerking, en de daarbij horende SDG’s, blijken het immers kerncriteria voor de toekomst. De oproep was in die zin vernieuwend. Dit heeft geleid tot een aantal mooie voorbeelden van vernieuwende partnerschappen, aanpakken en methodieken. Anderzijds geeft de evaluatie ook aan dat deze criteria te vrijblijvend ingevuld zijn, zonder opvolging van de kwaliteit ervan. Dit leidde onder meer tot de keuze voor gekende partners, waardoor nieuwe actoren slechts zeer beperkt bereikt werden en tot de keuze voor de vaak gekende strategie, namelijk educatie binnen de onderwijssector.
Het project start bij voorkeur in januari 2019, met als uiterste startdatum 1 februari 2019. Verkiest u uw project reeds vanaf 15 december 2018 op te starten, dan kan dat. Houd er wel rekening mee dat er pas begin december 2018 beslist wordt welke projecten goedgekeurd zijn (zie procedure).